Broodnodige rust

Herfstvakantie. Ik bak een bananenbrood met m’n peuterdochter. Als volleerd a capella-ensemble halen we om de beurt onze neuzen op, om maar te zorgen dat het snot uit onze neuzen niet in de broodmix met eieren en gepureerde bananen drupt. Deze herfstvakantie kwam voor mij als docent als geroepen: ik zit vol. Voller dan normaal in een herfstvakantie. Niet enkel met snot of bananenbrood, maar met vragen.

 

Vanaf de eerste lesdag na de zomervakantie begon m’n zoektocht in mijn vmbo-klassen naar de juiste snaar, woorden en houding. M’n klassenmanagement leek samen met de normen en waarden van de leerlingen gepureerd te zijn als de bananen in het brood dat ik nu aan ’t maken ben; het is er wel, maar je moet goed zoeken. Starend naar m’n dochter, wroetend in een bak bananenbroodmix, vraag ik me af waarom ik m’n leerlingen maar niet kon vangen. Waarom ze vaker dan voorheen afdwaalden of door me heen praatten. Waarom ze zonder enige reden hun mobiel pakten en dagelijks hun pen, boek of tas vergaten. Of zelfs vergaten dat ze niet in een plaatselijk eetcafé maar in een klaslokaal zaten. Was dit het nieuwe normaal? Deed ik iets verkeerd? Moest ik me afvragen of ik nog wel geschikt was als docent?

 

Het is allemaal te verklaren: na een schooljaar van thuis zitten en weinig echte verplichtingen, kwamen de leerlingen plots in een enorme zee van leerwerk en andere moetjes terecht. Stuurloos dobberden ze dag in dag uit zonder kompas de lessen door. Een schooljaar lang konden ze schreeuwen en schelden tijdens een online les. Konden ze gamen en chocola vreten met pyjama aan en discussies aangaan met hun ouders, zonder dat iemand het zag of hoorde. Hun leven speelde zich af in hun kamer en online. Voor een scherm binnen vier muren.

 

Nu zaten ze plots met dertigen in een klaslokaal, inclusief regeltjes, prikkels en opdrachten, volledig vergeten wat ook alweer normaal was betreft omgangsvormen. Ik deed wat ik kon met de les. Ik voegde rozijnen toe. Cashewnoten. Liet 'm wat langer staan in de oven. Alles om ’t maar een beetje op smaak te krijgen. Om de kleur weer op de wangen van m’n leerlingen te brengen. Het lukte me maar niet zoals ik het wilde. Zoals ik het altijd deed.

 

Scholieren lijken het spoor bijster. Logisch; hun trein had anderhalf jaar vertraging. Hun leven stond stil op het spoor terwijl de wereld doorjoeg als een TGV. Zoveel levens stonden stil. Zoveel energie hoopte zich op of ging verloren. Fijn, dacht ik, die overheidssteun voor het wegwerken van leerachterstanden, maar wat als ik m’n leerlingen niet eens kan bereiken en zij vergeten zijn hoe ze überhaupt moeten leren? Was het niet beter geweest dat geld te stoppen in – ik noem maar iets – normen- en waardentrainingen?

 

Na de vakantie zal ik er weer staan hoor, wat er ook gebeurt. En met mij vele docenten. We zullen weer alles proberen te zijn: de manager. De navigator. De kok. We zullen de juiste ingrediënten blijven toevoegen en de leerlingen de normen en waarden laten proeven die ze al die tijd kwijt waren.

 

Ik staar naar het brood in de oven. Niemand zal straks nog weten dat m’n snotterige dochter en ik met onze smerige handen in dit brood stonden te wroeten. Net zoals niemand zal beseffen dat de docent dit jaar iedere les moest knokken voor de aandacht van dertig licht ontspoorde leerlingen. Dat dit schooljaar zwaarder is dan ooit, niet alleen voor de leerling.

 

Maar we zullen doorgaan en doen wat we kunnen: geduld hebben, ons aanpassen, het vuur wat lager zetten, luisteren en lesgeven. Alles voor een prachtig bruingebakken resultaat.    

 

Maar nu effe niet. Nu rusten we uit. Dat is broodnodig.

 


Overgewicht gesproken

Vrijdagochtend. Een klimrek staart me al een poosje aan. Of moderner gezegd: een pull up bar. Vaak heb ik ‘m gepasseerd. Geen blik waardig gegund. Nu ga ik ‘t doen.

 

Starend naar het ijzer, besef ik dat ik steeds minder boterhammen zie. Vrouwen aten sowieso al veel bammetjesvervangers zoals salades, maar ook de man lijkt het brood steeds vaker op de plank te laten liggen. Wel zie ik veel mannen met komkommers. Als een gast een komkommer uit ‘t vuistje eet, weet je: die is aan ’t afvallen. Of hij ‘eet bewuster’. Mooi vind ik dat, een man zonder schaamte paraderend over de werkvloer met de groente als een microfoon in ‘t vuistje. Vrouwen zijn wat dat betreft al wat verder. Van de vriendin wist ik al dat ze me af en toe rauw lust, maar tegenwoordig kan ’t die vrouwen niet gek genoeg; hele paprika’s, andijviesalade, broccolisoep. Wandelende cateraars zijn ‘t. De boterham wordt zo langzamerhand een uitstervende lekkernij.

 

Jongeren zijn niet zo bezig met eten. Boeit ze niet. Dat bammetje al helemaal niet. Ik las laatst dat je tot je 25e met gemak vaker slecht en veel kunt eten, omdat je dan nog een snelle stofwisseling hebt. Daarna wordt die stofwisseling al snel traag als dikke stront, waardoor je eigenlijk minder zou moeten eten om niet aan te komen. Dat had ik graag iets eerder willen weten, Dr. Stof Wisseling.

 

Daar lopen we dan, net iets te lang gezondigd (lees:10 jaar), sjokkend met onze rauwe groenten, langs jongeren met chips-en pepernootbuilen en energydrank. Leerlingen die nog lang geen 25 zijn en bovendien fitnessen als een malle.

Nu vind ik veel van fitnessende pubers, maar ’t is te makkelijk om die aan apparaten trekkende spierbundeltjes af te vallen, terwijl ík het ben die af moet afvallen.

 

Bammetje, het spijt me, maar we zullen elkaar minder gaan zien. Ik ga mezelf nu eerst effe pushen om méérpush-ups te doen dan ik ooit kon. En me 1 keer optrekken, om te beseffen dat ik m’n eigen gewicht niet meer kan tillen.

 

Overgewicht gesproken: te lang is m’n lichaam een afvalbak geweest, nu moet ik een bak afvallen.


Lege muur

De eerste week van onze zomervakantie vierden De Vriendin en ik met onze kleinen in het huis van mijn broer. Er stond geen tv in de huiskamer. Weggehaald na de ouderlijke frustratie over kinderlijk tv-kijkgezeur. Vreemd, vonden we. Een huiskamer zonder tv was geen huiskamer.

Die week ervoeren De Vriendin en ik in de avonden de rust en stilte van het beeldbuisloze leven. Geen grote zwarte bak die ons aankeek. Geen talkshows vol gekibbel. Geen beelden van wereldellende. Geen Koning Toto-commercials en geen series die we keken omdat iedereen ze keek. We lazen, filosofeerden over het leven, vroegen elkaar hoe het nou écht was met de ander en ervoeren rust die enkel werd doorbroken als we de babyfoon weer aansloten op het stopcontact.

Na een beelbuisloze week waren we overtuigd: die van ons moest er ook uit. Bij thuiskomst schroefden we het tv-meubel van de muur en gooiden we ‘m op Marktplaats. De tv verstopten we op zolder; verkopen ging nog te ver.

Zo. Dat hadden we toch maar mooi gedaan.

De vakantie is inmiddels voorbij. Al twee maanden staart onze bank naar een lege muur. Soms zet ik voor de muur een stoel met een laptop erop. Op m’n schoot wordt -ie te warm en een beeldscherm voor de muur voelt vertrouwd. Vaak kijk ik dan voetbal. De Vriendin kijkt dan op haar laptop naar mannen met kleine piemels – door dat kleine beeldscherm, zegt ze – op een eiland. De Dochter kijkt op de Ipad Japanse kleifilmpjes.

We doen écht ons best. We blijven lezen, blijven filosoferen over het leven (“Heb jij nog luiers besteld? - “Dat zou jij toch doen?”) en proberen de bouw van de muur die dat appelbedrijf ons heen heeft gebouwd, te vertragen.

We bouwen rustig af. Ik kijk voetbal met een verrekijker. En Zij naar kleine piemels. Of ja, naar piemels op een klein scherm. Dat vind ik ook oké.

Binnenkort maar weer eens vragen hoe het nou écht met Haar is.